Hugo de Groot (1583-1645), in Delft geboren, bleek een wonderkind. Op 11-jarige leeftijd ging hij Leiden studeren. Zijn veelzijdigheid koppelde hij aan een enorme productie van verhandelingen op historisch, theologisch en vooral juridisch terrein.
Na een snelle carrière werd hij in 1619 gevangengenomen wegens landverraad en ontsnapte hij in een boekenkist.
Voortaan leefde hij in het buitenland waar men hem kende als Hugo Grotius, de briljante rechtsgeleerde. Hij wordt gezien als de grondlegger van het moderne internationale recht.
In drie van zijn boeken behandelde hij de slavernij. Er waren meerdere manieren om legitiem tot slaaf gemaakt te worden: via oorlog en krijgsgevangenschap, via geboorte omdat de moeder tot slaaf gemaakt was of omdat men zichzelf verkocht. Net als Aristoteles vond hij dat sommige mensen van nature slaven waren.
Tegelijkertijd vond Grotius dat slavenhouders geen onbeperkte macht hadden en tot slaaf gemaakten niet mochten mishandelen of doden. Ze mochten vluchten bij een slechte behandeling en bevelen negeren indien deze tegen christelijke wetten ingingen.
Op de Markt staat een bronzen standbeeld van deze staatsman en geleerde.