Twee jonge Ashanti prinsen kwamen rond 1837 te wonen in dit pand Oude Delft 161. Aquasi Boachi (1827- 1904) en zijn neef Quamina Poco (?-1850), ook wel Kwasi en Kwame genoemd, leefden als kostschooljongens en later mijnbouwstudenten in Delft. Ze maakten deel uit van een deal tussen hun vader en oom, de koning van Ashanti, en de Nederlanders.
Duizenden West-Afrikaanse mannen werden bij die deal geleverd voor het koloniale leger van Nederlands-Indië. De Nederlanders betaalden vooraf, de soldaten betaalden terug als militair in Indië; een vorm van verkapte slavenhandel. Nederland had de slavenhandel in 1814 verboden en in 1818 met Engeland een traktaat ondertekend om illegale slavenhandel te weren, en de Engelsen hadden in 1833 de slavernij afgeschaft.
De jongens werden als geschenk of onderpand bij de deal aan koning Willem I aangeboden. Ze groeiden op in Delft maar bezochten ook geregeld het Nederlandse hof van (inmiddels) Willem II.
Eenmaal volwassen vertrok Kwasi naar Nederlands-Indië, maar daar werd hij tegengewerkt als zwarte man. Kwame keerde terug naar West-Afrika, bleef in Fort Elmina en pleegde daar uiteindelijk zelfmoord.