Aan de Noordweg 39 in Oostkapelle stond vroeger een prachtig gelegen pand genaamd de Middenhof. Dit was het buitenverblijf van de oud-burgemeester van Middelburg Cornelis van den Helm Boddaert (1727-1800).
Alleen de stedelijke elite had het voorrecht om een buitenplaats te bezitten. Zij hadden voldoende geld om zich een extra verblijf te veroorloven. Boddaert behoorde tot een van de rijkste inwoners van Middelburg. Door zijn succesvolle handel op de West-Indische koloniën en zijn indirecte betrokkenheid bij de slavenhandel, was hij in staat om een fortuin op te bouwen. In 1753 verwierf hij het buitenverblijf en stak hij een aanzienlijk deel van zijn kapitaal in een grondige renovatie en uitbreiding van het pand. Zo werd zijn verblijf een toonbeeld van luxe en rijkdom.
Boddaert speelde een cruciale rol in de Zeeuwse slavenhandel van de late achttiende eeuw. Hij bekleedde namelijk verschillende bestuurlijke posities, waaronder die van bewindhebber van de West-Indische Compagnie, directeur van de Sociëteit van Suriname en Commissaris van de Middelburgsche Commercie Compagnie. Bovendien was hij directeur van de ‘Societeyt ter Navigatie op Essequebe en annexe Rivieren (SNER), een rederij die werd opgericht om de handelspositie van Middelburg te behouden nadat Stadhouder Willem V in 1771 toestond dat Amsterdam ook handel mocht drijven met Essequibo en Demarara.
Boddaert bekleedde niet alleen belangrijke bestuurlijke posities, maar was de beheerder van een beleggingsfonds waar welgestelde individuen hun geld in konden investeren om de financiering van plantages mogelijk te maken. Beheerders van deze fondsen verdienden vaak hun geld aan provisies en handelsmonopolie met de plantages die zij financierden. Waarschijnlijk kon Boddaert zich met deze lucratieve handel een buitenverblijf veroorloven. Echter, toen de zaken keerden, moest hij zijn buitenverblijf verkopen.
Aan het eind van de achttiende eeuw kwam er een einde aan de bloeiende economie in Zeeland als gevolg van meerdere factoren, waaronder de de financiële crisis van Amsterdam in 1773, de Vierde Engels-Nederlandse Oorlog (1780-1784) waarin de koloniën Essequibo en Demara door Engeland werden overgenomen en uiteindelijk de Franse bezetting in 1795 die het door een zeeblokkade onmogelijk maakte voor de Zeeuwen om verder handel te drijven met de koloniën.
In 1799 verkocht Boddaert het verblijf aan de Veerse koopman Leonard Cornelis Gregory. Net als vele andere buitenplaatsen uit die tijd werd het complex verkocht, afgebroken en omgevormd in een boerderij, wat een duidelijk teken was van de neergang van de economie in Walcheren. De afbraak van vele buitenverblijven markeerde een permanente kentering in de Walcherse economie.
De plek waar Boddaert ooit heeft gewoond is inmiddels opgesplitst in het huidige Groot Middenhof aan de Noordweg 39 en het Klein Middenhof aan de Noordweg 54. Het enige wat nog herinnert aan het ooit zo fraaie buitenverblijf is een roestig metaal bordje met daarop de tekst groot-Middenhof dat staat geplaatst voor de lange oprijlaan die leidt naar een boerderij.
Bronnen
Gerard Kok, Walcherse Ketens: de trans-Atlantische slavenhandel en de economie van Walcheren, 2020.
Martin van den Broeke, ‘Het pryeel van Zeeland’: Buitenplaatsen op Walcheren 1600-1820, 2016.
Ruud Paessie, Zeeuwse regent spint garen bij slavernij, PZC, 2013.