Arend van den Brandhof, een dominee uit Veenendaal, doet in 1840 samen met enkele anderen een voorstel bij het ministerie van Koloniën voor een kolonisatie project in Suriname. Vijf jaar later vertrekken ongeveer 300 Gelderse en Groningse landarbeiders met hun gezinnen om zich te vestigen op de voormalige plantages Voorzorg en Mijn Vermaak aan de Saramacca-rivier. De kolonisten treffen echter een moeras aan en worden zwaar getroffen door ziektes. De helft van de mensen overlijdt. Een aantal landarbeiders vestigen zich uiteindelijk elders, waar zij betere omstandigheden hebben en meer afzet van boerenproducten. De nazaten van deze emigranten staan in Suriname bekend als ‘de boeroes’. Van Den Brandhof keert in 1853, als het project als mislukt is beschouwd, samen met zijn zeven kinderen terug naar Nederland. Hij vestigt zich uiteindelijk in Terborg in de Achterhoek, waar hij in april 1863 ook begraven wordt.