Op kasteel Zwanenburg in Megchelen woont in het midden van de negentiende eeuw Joost baron Taets van Amerongen (1832 -?) met zijn vrouw Catharina Maria van de Poll (1831-1915). De baron van Amerongen erft via zijn moeder aandelen in de plantage Meerzorg aan de Surinamerivier. Een aandeelhouder zoals hij heeft weinig te maken met de kolonie, hij is er nooit geweest. Toch ontvang hij in 1863 – als ‘compensatie’ ter afschaffing van de slavernij – een vergoeding van de Nederlandse overheid.
Dit profijt staat in schril contrast met de slechte leefomstandigheden op plantage Meerzorg. Op deze suikerplantage zijn de arbeidsomstandigheden slecht en de levensverwachting ligt laag. Na de emancipatie blijft de plantage in bedrijf en de 325 vrijgelaten slaafgemaakten moeten nog tien jaar op de plantages blijven werken, onder toezicht van de overheid. Na deze tien jaar nemen Hindoestaanse en Javaanse contractarbeiders het werk over.