Op dit adres woonden de ouders van Delftenaar Adriaan Jacobsz van der Dussen (1592-1642). Hij lokt in 1615 ruim 400 inwoners van het eiland Siauw, wellicht met medeweten van de plaatselijke radja, aan boord van een VOC-schip en deporteert hen naar Banda om te werken in de nootmuskaatproductie. Hij wordt tweemaal ontslagen, wegens onzedelijk gedrag en voor zijn harde optreden tijdens een opstand op Pulau Ay. Toch keert hij telkens terug, waarschijnlijk dankzij familiebanden. Later wordt hij WIC-bewindhebber voor Kamer De Maze.
In 1621 verovert Jan Pietersz Coen vervolgens Banda waarbij de inheemse bevolking grotendeels wordt vermoord of tot slaaf gemaakt. Een klein deel weet te vluchten. De VOC sticht plantages (perken), waar duizenden van elders aangevoerde slaafgemaakten, o.a. uit Zuid-India, moeten werken. Bij de Banda slachting is ten minste één Delftenaar betrokken. Pieter, zoon van boelhuismeester Jan Cornelisz, dient als kwartiermeester op het schip Schiedam, van de Kamer Delft. De Schiedam is geladen met nagelen, noten en foelie en een brief met uitleg van Coen aan de Heren XVII. Na terugkeer in 1624, machtigt Pieter zijn zuster om bij de VOC-Kamer Amsterdam zijn aandeel te gaan innen in de beloning voor de verovering van Banda.