In augustus 1843 sturen enkele Amsterdamse plantage-eigenaren een zogenaamd ‘Adres van belanghebbenden’ aan de Minister van Koloniën. De later in Gelderland wonende Jacob Constantijn Vereul is één van de ondertekenaars. Ze zijn van mening dat de regering zich niet moet bemoeien met hoe zij de plantages in Suriname beheren en hoe zij de slaafgemaakten behandelen. Al sinds 1828 probeert de regering om het leven voor slaafgemaakten minder ‘inhumaan’ te maken door een nieuw reglement in te voeren. Daarnaast wordt hiermee geprobeerd om de grote oversterfte op de plantages tegen te gaan.
De druk vanuit de plantage-eigenaren blijkt effectief: pas in 1851 wordt er een nieuw slavenreglement ingevoerd. Voor de slaafgemaakten betekent dit dat na 1843 verbeterde huisvesting, voeding, verpleging en lichtere lijfstraffen nog jarenlang op zich laten wachten.