Eind achttiende eeuw bevinden we ons in de laatste dagen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
In 1778 woont Johannes Heerpoldt hier op Achterom 61 met zijn vrouw Maria van Hattem. Hij werkt als kruidlezer voor de VOC wat betekent dat hij de ingevoerde specerijen zoals nootmuskaat, kruidnagel, peper en kaneel van vuil en stof moet ontdoen. Daarnaast sorteren kruidlezers de specerijen op kwaliteit, administreren ze de voorraden en controleren ze de sjouwers op smokkel. Het was kortom, een verantwoordelijke functie op de VOC-werkvloer in Delft.
Deze specerijen komen uit verschillende delen van Azië, aan de andere kant van het koloniale productiesysteem, en worden meestentijds geproduceerd en geoogst door slavenhanden. Zo komt nootmuskaat begin zeventiende eeuw alleen op de Banda eilanden voor.
De Delftse Kamer van de VOC wordt in 1803 opgedoekt. Voor Delft was de VOC een belangrijke werkgever. Heerpolt overleed in 1804, kort na het ter ziele gaan van de VOC.