De pakhuisruimte op Oude Delft 39, in het Oostindisch huis, blijkt al snel niet meer afdoende voor opslag. In 1649 wordt terrein tegenover het pand aangekocht waarna rond 1653 het VOC-pakhuis in gebruik wordt genomen. Het pakhuis is een plek vol koloniale producten zoals thee, zilver, porselein uit China (waar later het Delfts blauw uit voortkomt) en specerijen zoals kruidnagel en nootmuskaat uit de Molukken.
De nootmuskaat groeit begin zeventiende eeuw alleen op de Banda eilanden. VOC-man Jan Pietersz. Coen laat in 1621 op de Banda eilanden een groot deel van de inheemse bevolking afslachten om de nootmuskaatteelt te monopoliseren. Op de plantages worden de nootmuskaat en foelie (de rode schil rondom de nootmuskaat) door tot slaafgemaakten geoogst.
Eenmaal in Delft aangekomen, worden de specerijen schoongemaakt en gecontroleerd op kwaliteit door kruidlezers, die tevens de specerij voorraden vastleggen. Eén zo’n kruidlezer, Johannes Heerpoldt, woont in 1778 op een paar minuten lopen van het pakhuis, op Achterom 61.
Bronnen
- De VOC site
- Gesicht van het Oost-indisch pakhuis te Delft
- Achter de gevels van Delft: Achterom 61 en 61A
- Brandon et al. (2020). De slavernij in Oost en West. Het Amsterdam Onderzoek. Amsterdam: Spectrum